1
‘Geef nu maar toe dat ik gelijk had toen ik steeds maar zei dat hij je niet vergeten was!’ zei Quyen tegen haar zuster Su. ‘Kijk eens wat een ontroerende brief! En het is de achttiende, moet je bedenken! Dat betekent toch wel iets! Jij dacht al ik weet niet wat… Alles is duidelijk: zijn vorige brieven zijn zoekgeraakt, net als die van jou natuurlijk. Als je bedenkt dat die hele correspondentie van zeven of acht jaar verloren is gegaan, terwijl het Noorden [de Democratische Republiek Vietnam] nog steeds ons land is… dan kun je woedend worden. Maar nu hoef je je toch geen zorgen meer te maken om je man? Je hoeft niet meer de hele tijd te denken: “Ik ben bang dat hij met dat behaaglijke leventje daar geen tijd meer heeft om aan anderen te denken!” Geef maar toe dat je onredelijk was!’
Het meisje praatte snel en opgewekt. Niet om haar zwager te verdedigen, zoals je zou kunnen denken, maar omdat ze blij was met het geluk dat haar zuster Su na zeven lange jaren wachten ten deel gevallen was. Ze vond het fijn om dit geluk met haar te delen en eraan bij te dragen. Haar ogen straalden, ze beet af en toe op haar lippen en ondersteunde haar woorden met een sierlijk handgebaar.
Ze hield de foto van haar zwager bij zich en gaf de brief aan Su, en terwijl ze snel de veranda opliep trok ze de kleine Thuy, die bij de trap aan het spelen was, naar zich toe:
‘Kijk eens goed en vertel tante dan wie deze meneer is,’ zei ze en liet het kind de foto zien.
‘Dat is papa!’ antwoordde het meisje, terwijl ze de foto pakte en er helemaal in opging. ‘Ja! Dat is hem.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Dat heeft mama gezegd.’
En met haar grote, zwarte ogen op haar tante gericht vroeg ze:
‘Tante, hij is het toch wel?’ Plotseling sloeg de twijfel toe.
Quyen nam het meisje in haar armen en droeg haar naar het naar het veldbed. Ze zette haar op haar knieën en knikte:
‘Ja! Dat is jouw papa. Voortaan weet je hoe hij eruitziet. Papa en jij kennen elkaar nu!’
Daarna richtte ze zich tot haar zuster:
‘San schrijft dat hij jouw laatste briefje ontvangen heeft en de foto met Thuy. Stel je voor: pas na zeven jaar weet je man hoe zijn dochter eruitziet!’
Met een liefdevol gebaar zette Quyen haar wijsvinger op het voorhoofd van haar nichtje en vervolgde:
‘Ja, na zeven jaar kan papa eindelijk jouw smoeltje bekijken, meisje! Toen hij wegging, was jij nog niet geboren, begrijp je?’
Terwijl ze naar haar zuster luisterde herinnerde Su zich als de dag van gisteren het korte verlof van haar man, voordat hij weer in dienst moest in het Noorden. In ditzelfde huis op palen met zijn vermolmde planken vloer had San ontspannen en glimlachend als gewoonlijk gewacht tot zijn vertrek. Alleen zijn vrouw wist wat er achter zijn uiterlijke kalmte schuilging. Al zei hij telkens weer: “Twee jaar is niet zo lang!”, hij had haar de laatste avond verteld wat er werkelijk in hem omging.
“Liefste, ik heb ‘twee jaar’ gezegd om mama niet bedroefd te maken. Maar weet je, ik denk dat dat nog helemaal niet zo zeker is. Het kan over een jaar weer beginnen, het kan drie, vier of vijf jaar duren. We moeten op het ergste voorbereid zijn… We moeten ons niet laten overrompelen.”
Diep in de nacht nam hij het hoofd van zijn vrouw in zijn armen en zei na een ogenblik stilte, alsof hij tegen zichzelf sprak:
“Ik vraag me af of ze daar veel net zoveel fruit hebben als bij ons. Zouden ze daar mango’s hebben, mangistans en pompelmoezen? Pompelmoezen vast wel! Alleen weet ik niet in welk jaargetij ze bloeien. Dat hoeft niet tegen Tet [Nieuwjaar en het begin van de lente] te zijn, zoals hier.”
Eerst dacht ze dat haar man maar praatte om afleiding te zoeken, maar al gauw begreep ze waar hij heen wilde, wat hij dacht voor hij die onbeduidend lijkende zinnetjes zei. Twee jaar tevoren had San een oogje op haar laten vallen tijdens een feest voor de overwinnaars van de militaire campagne van Long Chau Ha, [een provincie in de Mekongdelta, waar guerrillastrijders het opnamen tegen Franse koloniale troepen] waar zij aan tafel bediende en niets in de gaten had. Later bekende hij dat de geur van pompelmoes rond haar mooie haren hem het eerste aangetrokken had. Ze hadden kennisgemaakt tijdens dat gedenkwaardige diner. Toen hij haar daarna een keer alleen was tegengekomen, had San zacht en glimlachend gezegd:
“Waarom gebruik je dat pompelmoesparfum niet meer?”
En Su bloosde en had op haar lippen gebeten om haar verlegenheid te verbergen.
Zo was hun relatie begonnen. Na een begin tijdens de overwinningen die onze troepen in het hele land behaald hadden, [op de Fransen] was hun liefde opgebloeid in die twaalfde maand met de pompelmoezen van Hon Dat [een dorpje aan de zuidkust van Zuid-Vietnam, bij de grens met Cambodja] en doordrongen geraakt van de bedwelmende geur van hun bloemen. Twee jaar later waren ze getrouwd. Hun bruiloft, precies op het moment van de grote overwinning van Dien Bien Phu [1954, die het einde betekende van het Franse koloniale regime] was de vrolijkste van de hele streek geweest. Dat was nu zeven jaar geleden. Ze hadden amper een maand als man en vrouw geleefd. En pas vandaag had Su bericht van haar man gekregen via een wel erg kort briefje met daarbij een wel erg klein fotootje van het geliefde gezicht.
Zeven jaar! Het leek een onwerkelijk lange tijd.
‘Wat vliegt de tijd!’ zei ze dromerig. ‘Zeven jaar al!’
‘Maar ik begrijp wel dat hij niet weet wat wij allemaal doorstaan hebben! Ach, hij eens wist hoe ze jou vergeefs gedwongen hebben om de scheidingsakte te tekenen, hoe ze je in de tijgerkooi [een kooi ter grootte van een doodkist, van boven afgesloten met prikkeldraad] gegooid hebben en in de krokodillenkuil [een dergelijke kooi, met water tot de knieën] en die andere verschrikkingen! Ach, als hij dat eens wist!’
‘Hoe kan hij dat dan weten?’ zei Su met een charmante glimlach. ‘Misschien heeft hij er wel eens over gehoord, maar hoe moet hij zich dat precies voorstellen?’
Terwijl haar tante met haar moeder praatte, maakte Thuy van de gelegenheid gebruik om zich van haar knieën te laten glijden en op handen en voeten naar het handwerkmandje te kruipen. Ze haalde er een spiegeltje uit, ging op een hoek van het veldbed zitten met haar rug tegen de muur en bleef een hele tijd zitten zonder iets te zeggen. Toen opende ze haar hand, keek lang naar de foto van haar vader en vervolgens naar haar eigen spiegelbeeld. Dit herhaalde ze een paar keer, waarbij ze ieder detail: ogen, mond en oren vergeleek, op zoek naar gelijkenis. De ogen en wenkbrauwen leken niet zo. Haar ogen waren rond en die van haar vader meer langwerpig. Zijn wenkbrauwen waren heel dik. Maar gelukkig leken hun neus en mond heel veel op elkaar! Met bonzend hart van vreugde zocht het meisje met haar grote ogen nog naar meer gelijkenis. Ze wilde in alles op haar papa lijken. Want ze hield van hem met heel haar hart. Dat gevoel had ze sinds de dag dat ze gehoord had dat zij ook een papa had. Meteen was ze ervan overtuigd dat alles wat van hem afkomstig was geweldig was en dat hij haar de allerliefste van de hele wereld vond. Toen haar moeder haar vanochtend de foto had laten zien en gezegd had dat die het portret van haar papa was, geloofde ze dat onmiddellijk. Ook wel omdat haar moeder nooit tegen haar loog, maar vooral omdat ze bij het zien van de foto het gevoel had haar papa al eens eerder ontmoet te hebben. Natuurlijk had ze hem alleen maar in haar fantasie gezien, door zichzelf een voorstelling van hem te maken aan de hand van wat haar moeder vertelde.
Dit was een van de verdrietigste ervaringen van de jonge vrouw: bij het afscheid had ze een foto van San gekregen, die ze in haar tasje bewaarde. Toen de vijand haar in 1956 arresteerde en naar de districtshoofdstad bracht, was de foto ontdekt en stukgescheurd. Dat jaar was Thuy geboren.
Al pratend met haar zuster zag Su wat haar kind aan het doen was, maar liet niets merken. Ze wierp een blik op Quyen, die zich omkeerde en haar hand voor haar mond hield om niet in lachen uit te barsten om Thuy’s identiteitsonderzoek. Maar lang kon ze zich niet inhouden. Het schaterlachen van haar tante liet het meisje schrikken; blozend en onhandig probeerde ze de foto en het spiegeltje tegen haar borst te verbergen.
Su lachte niet.
‘En, liefje, lijk je op papa?’ vroeg ze.
Zonder antwoord te geven draaide Thuy zich om en haar ogen werden vochtig. Su begreep dat haar dochter ging huilen, gevoelig als ze was. Haar eigen moeder had ooit tegen haar gezegd: “Jouw kleine meid lijkt sprekend op je, toen je zo oud was.”
Ze wist niet waarom zij bij die vragen aan haar dochter ook iets voelde prikken in haar ogen. Ze nam het kind in haar armen en bijna op hetzelfde moment barstten de twee in snikken uit.
Quyen glimlachte zwijgend bij het kijken naar die twee. Ze wist dat de tranen veroorzaakt werden door de grote vreugde vandaag, die de bitterheid had opgewekt van al die jaren wachten en beproefd worden. Maar omdat ze niet wilde toegeven aan die emoties, die het geluk van haar zuster en heel het gezin nog zouden bederven, stond ze plotseling op en riep:
‘Dat ontbrak er nog maar aan! Je hebt de hele tijd lopen klagen dat je geen bericht van hem kreeg. En nu dat er is begin je te huilen. Daar begrijp ik niets van.’
En terwijl ze wegliep vervolgde ze:
‘Goed, huil maar eens uit! Ik ga naar moeder om het goede nieuws te vertellen.’
‘Maar ze weet ervan,’ zei Su tussen twee snikken door. Ze is naar het strand om garnalen en vis te halen voor het avondeten.’
Quyen bleef staan met een stralend gezicht.
‘Aha, een feestje bij een brief! Op de dag van de hereniging [tussen het onafhankelijke Noord-Vietnam en het dan bevrijde Zuid-Vietnam] zal ze dan wel varkens slachten!’
‘Daarvoor is het niet. Tam Chan en Ngan komen vanavond en ze is…’
‘Dat is waar! Daar dacht ik niet aan. De voortgezette zitting van het districtscomité van de partij was vanmorgen afgelopen. Vanmiddag gaan ze verder. Kameraden van het detachement VT3 [Vo Trang Tuyen Truyen, voor gewapende propaganda] van Ngan die in dorp 2 zijn hebben me verteld dat Tam Chan hier een tijd gedetacheerd is.’
‘Ik dacht,’ zei Su weer met een gewone stem, ‘dat hij tot districtssecretaris gekozen was?’
‘Jazeker! Hij is secretaris en belast met agitatie en propaganda… Ik vind dat hij dat wel verdiend heeft. Denk eens terug aan die sombere tijd. Overal waar de vijand tekeerging werd hij eropuit gestuurd. Onder de grootste gevaren hield hij het hoofd koel.’
‘Dat is waar. Altijd als ik hem dan tegenkwam was ik gerustgesteld. Als je erover nadenkt is het heel bijzonder: zodra ze door de revolutie op de proef gesteld worden, geven veel van onze boeren blijk van hun talent. Tam Chan is daar een voorbeeld van. Moeder zegt dat hij in de Franse tijd in Vinh Hanh woonde, waar ze hem iedere oogst met een opgerolde rieten mat [met daarin een geweer verborgen] op zijn schouder zagen komen om zijn diensten aan te bieden.’
‘Ik geloof dat hij toen al activist was.’
‘Ja, maar al veel eerder. En hij heeft ook nog een hart van goud. Toen ik gevangen zat, schreef hij me ik weet niet hoeveel brieven om me te troosten en moed in te spreken. Maar die heb ik je geloof ik laten zien.’
‘Ja, ik heb ze allemaal gelezen!’
Su gaf haar zuster een schalkse knipoog en vervolgde met een glimlach:
‘Zonder Tam Chan was het nu uit geweest tussen Ngan en jou. Als hij je niet alles uitgelegd had zat je nu nog steeds te huilen.’
Quyen glimlachte tevreden. Onder de moeilijkste omstandigheden had iedereen haar altijd met die eeuwige glimlach gezien. Behalve die maand in 1958, toen ze de hele tijd gehuild had. Maar na die maand was haar verdriet spoorloos verdwenen.
Su haalde hier de herinnering op aan een jonge man die Ngan heette. Ngan, een typograaf, had gewerkt als verbindingsman voor een ondergrondse organisatie in Rach Gia. Nadat hij in 1955 gearresteerd was en geïnterneerd in Phu Loi had hij deelgenomen aan de strijd die uitbrak na de vergiftiging van de gevangenen [Op 1 december 1958 kregen ze vergiftigd voedsel, waardoor er duizend van hen stierven] door Diem [Ngo Dinh Diem, de president van het door de Amerikanen in stand gehouden “marionettenregime”] en de Amerikanen. Hij hoorde tot degenen die konden ontsnappen toen de vijand hen in zee wilde gooien. Onderweg sprong hij van de vrachtwagen en slaagde erin te ontsnappen. De plaatselijke bevolking verbrak zijn handboeien, liet hem onderduiken en hielp hem te vluchten. Hij was nog maar tweeëntwintig toen hij in 1959 in Hon Dat kwam, maar al drie jaar lid van de partij, waartoe hij in de gevangenis was toegelaten. Hij vertelde Quyen dat hij op de dag van zijn toetreding zijn vuist had geheven om een vlag te groeten die alleen in zijn gedachten bestond. Hij werd hier belast met de jeugdopleiding en maakte kennis met Quyen, die toen nog maar zeventien was. In die tijd had Hon Dat net als veel andere dorpen te lijden onder de woedende aanvallen van de agenten van Ngo Dinh Diem. Op een keer moest Ngan bijna twee maanden onderduiken in een schuilplaats onder de vloer van Quyens huis en daar instrueerde hij het meisje bij haar eerste revolutionaire activiteiten. Nauwelijks had ze laten zien dat ze tot zelfstandige actie in staat was, of hij moest elders onderduiken, omdat de vijand hem op het spoor gekomen was. Zijn nieuwe schuilplaats was een leeg graf tussen de echte graven. Iedere nacht kon je daar een meisje naartoe zien sluipen. Dat was Quyen, die hem eten bracht en de acties met hem besprak. Soms bracht ze behalve het gewone voedsel ook nog mango’s of bananen. Ze zorgde dat hij schone kleren aantrok en waste zijn ondergoed, dat ze in het geheim mee naar huis nam. Als er onverwachts iets tussen kwam, verving de moeder van Quyen, moeder Sau, haar dochter. Maar de oude vrouw barstte iedere keer dat ze in de schuilplaats kwam in tranen uit.
‘Ngan, moeten we maar eindeloos berusten?’ vroeg ze de jonge man een keer. ‘Ze snijden een heleboel van onze mensen open en slaan ze de hersens in. Gisteren hebben mijn dochters in de poel de botten met het vlees gevonden van zeven van onze mensen, die de dag tevoren doodgeslagen waren.’
En moeder Sau barstte in snikken uit.
‘Waar hebben ze die botten neergegooid?’ vroeg Ngan.
‘Ze hebben ze in een stuk plastic gewikkeld en verborgen in de grot.’
Een andere keer hield ze de handen van Ngan vast en zei na lang aarzelen zacht:
‘Ngan, ik zie je als mijn eigen zoon, dat weet je. Zeg eens eerlijk: is er iets tussen jou en Quyen? Als je van haar houdt, zeg het dan, dan geef ik je haar als vrouw.’
Tot tranen toe bewogen omhelsde de jonge man moeder Sau innig. Natuurlijk hielden Quyen en hij al van elkaar. Maar hij was heel blij dat haar moeder zo openhartig was op het moment dat de vijand huishield en hij, Ngan, diep in deze vreemde en sinistere schuilplaats moest leven. Behalve door haar gevoelens voor hem, dacht hij, kon het gedrag van moeder Sau alleen worden verklaard door haar geloof in de revolutie en haar toewijding aan de revolutionaire zaak. In de eenzaamheid van zijn duistere schuilplaats vroeg hij zich af waarom ze er niet bij stilstond dat hij morgen gedood kon worden, waarom ze niet bang was het lot van haar dochter te verbinden aan dat van een man met zo’n hard bestaan. Quyen was in de bloei van haar leven en heel knap en had geen gebrek aan bewonderaars, onder wie officieren van het marionettenleger, die heel aardig tegen haar waren, jonge heertjes uit de stad, die kwamen pootjebaden aan het strand van Hon Tre. Moeder Sau had al heel vak tegen haar buren gezegd:
‘Dat soort mannen is niets voor mijn dochter!’
Quyen vond de grote belangstelling van die mannen heel hinderlijk. Maar iedere avond dat ze op de begraafplaats kwam verdween haar narigheid onder de golf van tederheid en hoop die haar overspoelde. Als kind had ze hier nooit durven komen, zelfs niet overdag, maar nu was ze nergens meer bang voor. Nee, er waren geen spoken, alleen maar politiemannen voor wie je op je hoede moest zijn. Gelukkig bekommerden de handlangers van het regime zich weinig om de begraafplaats, waardoor Ngan rustig twee maanden in zijn schuilplaats kon blijven alvorens naar een geheime basis in het bos te gaan. Het ongeluk overviel hem onverwachts toen hij een keer overdag naar buiten kwam. Aan de rand van het bos werd hij tegen de middag overvallen door mannen uit een hinderlaag en ’s avonds werd de basis omsingeld. Doordat de jongens toevallig op weekdieren waren gaan vissen hadden de commando’s alleen een lege hut aangetroffen. Je had ze horen schreeuwen:
‘Verdomme! Hij zei tegen ons dat het hier was!’
‘Het is hier wel, alleen zijn ze ervandoor gegaan, toen ze ontdekt werden.’
De soldaten gingen een halfuur bij de hut op de uitkijk liggen en trokken zich daarna terug.
‘Ngan heeft ons verraden,’ zeiden de jongens naderhand.
‘Dat moet wel: niemand anders kan het gedaan hebben.’
‘Onbegrijpelijk. Wie had dat gedacht? We vertrouwden hem, we zijn op onze post gebleven na zijn arrestatie, en hij heeft ons verraden!’
Nauwelijks was het nieuws van Ngans arrestatie bekend geworden of Quyen kreeg het nog veel vreselijker bericht van zijn verraad. Deze twee donderslagen troffen haar op dezelfde dag. Ze weigerde het te geloven, want ze kon zich niet voorstellen dat Ngan tot een dergelijk verraad in staat was. Haar moeder en haar zuster geloofden het bericht ook niet. Maar het gerucht dat haar verloofde de locatie van de geheime basis aan de vijand verraden had, was in de hele streek hardnekkig. De mensen bekeken haar met medelijden. Het meisje was versuft, alsof ze onverwachts een stokslag had gekregen. Ze huilde een hele nacht, want ze dacht dat het uit was tussen hen, dat het afgelopen was met hun liefde. Soms, wanneer ze dacht aan het karakter van de man van wie ze hield, wilde ze het wel uitschreeuwen: “Nee! Nee! Het is niet waar!” Bang geworden door de praatjes, probeerde ze toch redelijk te denken, vertrouwen in Ngan te houden en de geruchten niet te geloven. Toen ze de oorlog beu was, ging ze naar Hai Thep, de secretaris van de partijcel, die zei: “Rustig blijven, meisje. Het comité van de cel [de kleinste organisatorische eenheid van de partij] is de zaak aan het onderzoeken en bij gebrek aan bewijs kunnen we nog niet tot een conclusie komen. We hebben een brief gekregen van Tam Chan die zegt: ‘Niets overhaasten! De feiten laten nog niet toe dat we de kameraad beschuldigen van verraad. We moeten zeker waakzaam zijn, maar we moeten ook de duivelse listen van de vijand proberen te doorzien. Ik heb een onderzoek naar de zaak ingesteld.’ Ik houd je op de hoogte.” Op weg naar huis kreeg Quyen weer een beetje hoop.
‘Er staat nog niets vast,’ zei ze tegen haar zuster. ‘De partij heeft nog geen conclusies getrokken.’
‘Dat zei ik toch! De partijleden hebben alleen een kort berichtje gekregen en een oproep om waakzaam te zijn. Je bent geen kind meer en je moet dus niet de hele tijd huilen. Laten we geduld hebben!’
‘Goed, ik zal luisteren naar de goede raad van de partij en van jou. Ik zal me niet druk meer maken.’
‘Ja, dat is een goed idee. Maar luister…’ Su aarzelde even en keek het meisje aan: ‘Als Ngan niet doorgeslagen is, des te beter, maar als het anders is… Wat doe je dan?’
Quyen wist even niet wat ze moest zeggen.
‘Dan is er niets meer aan te doen,’ zei ze ten slotte aangeslagen. ‘Dan doe ik of hij dood is, of hij nooit bestaan heeft.’
Gelukkig liep het anders. Anderhalve week later kwam Tam Chan uit de districtshoofdstad en liet haar naar de basis komen. Het eerste wat hij zei was:
‘Meid, slacht maar een kippetje voor me, dan zal ik je iets interessants vertellen!’
Quyen begreep direct waarop hij doelde. Met kloppend hart deed ze een stap vooruit om de hand te grijpen van de partizaan die haar glimlachend bekeek en herhaalde:
‘Goed, een kippetje dus?’
‘Afgesproken!’ knikte Quyen haastig en ze bloosde.
Tam Chan stond op en nam het meisje mee naar een hoek van de hut, waar hij zacht tegen haar zei:
‘Ik heb me laten vertellen dat je de hoop nog steeds niet hebt opgegeven. Klopt dat? Nu, je hoeft niet verdrietig te zijn. Ngan heeft niets gedaan waarvoor hij zich moet schamen.’
Hij wachtte even om de as van zijn sigaret te tikken en vervolgde:
‘We hebben zojuist een spionagenest ontdekt. Ze hebben onder andere gesproken over de kwestie van de afgelopen maand. Het komt allemaal van hun agenten uit het dorp Chua, die iedere dag vanuit een boom de bewegingen in het kajapoetbos observeren en op een middag een rookpluim tussen de bomen zagen. Ze waarschuwden Xam, de commandant van de legerplaats van de regeringstroepen. [de troepen van het Diem-regime] Zo is de hele affaire ontstaan. Een beetje rook, meer niet.
Quyen slaakte een diepe zucht, alsof ze van een zware last bevrijd was.
‘Verder,’ hernam Tam Chan, ‘vertellen onze informanten in de gevangenis ons dat Ngan na zijn arrestatie niet doorgeslagen heeft. De vijand heeft absoluut niets uit hem kunnen krijgen, al hebben ze hem herhaaldelijk gemarteld. De vijand heeft het bericht over het verraad van Ngan overigens niet verzonnen, maar het alleen doorgegeven.’
Quyen stond op, verdoofd van berouw en geluk. Ze was radeloos als een bestolen vrek die zijn schat terugvindt, niet alleen onaangetast, maar zelfs nog toegenomen. Haar wrevel en minachting maakten plaats voor een golf van tederheid en bewondering. Ngan viel niets te verwijten en hij was zelfs nog beter dan ze gedacht had. In plaats van hem te verliezen had ze nu een verloofde teruggevonden die haar liefde nog meer verdiende. Buiten zichzelf van vreugde gaf ze Tam Chan zo’n stevige hand dat het leek of ze die wilde breken. Ze had meer teruggevonden dan waar ze recht op had: de schande was omgeslagen in een reden tot trots.
Het ongewoonste was, vijf dagen na de verklaring van Tam Chan, dat Ngan terugkwam in Hon Dat toen niemand hem verwachtte. Het stortregende toen Quyen, die net als haar moeder in bed lag, aan de deur hoorde kloppen en iemand hoorde roepen. Ze sloeg iets om en dacht in een droom de stem van haar verloofde te horen. En hij was het ook:
‘Ma! Ma! … Quyen! Doe open!’
Moeder Sau stond op, maar Quyen maakte haar duidelijk dat ze kon blijven liggen. Het hart van het meisje sloeg op hol, terwijl ze in het donker naar de deur liep. Nauwelijks had ze de klink omgedraaid of ze stootte op Ngan, die doornat was.
‘Ben jij het, Quyen?’ fluisterde de jonge man.
‘O! Jij bent het, Ngan!’
‘Ik ben daarnet ontsnapt. Ze brachten me naar de rivier om me dood te steken. Ik heb ze tegen de grond geslagen, ben in het water gesprongen en nu ben ik hier.’
‘Goede hemel!’
Quyen wierp zich in de armen van haar verloofde, maar de jonge man weerde haar af.
‘Breng me onmiddellijk naar de basis. Ze zijn een klopjacht begonnen om me te zoeken. Ze kunnen ieder moment hier zijn.’
Quyen dacht even na en zei vastbesloten: ‘Blijf hier!’
‘Hier?’ vroeg de vluchteling verbaasd.
‘Ja, in de oude schuilplaats onder de planken vloer loop je geen risico. Ze zijn al weer terug naar de basis!’
Daarna pakte ze hem bij zijn arm:
‘Kom mee!’
Ngan deed gehoorzaam wat ze zei en was om de een of andere reden gerustgesteld door de aanwezigheid van het meisje. De hele nacht kwam er geen soldaat. Maar om het zekere voor het onzekere te nemen ging Quyen pas de volgende dag, tegen het einde van de middag, naar haar verloofde. Ze wilde een gedetailleerd verslag van zijn arrestatie en de ondergane martelingen en vroeg hem dringend zijn hemd uit te trekken om hem in te wrijven met een zalf die moeder Sau had klaargemaakt. Ze moest huilen toen ze zijn verwondingen zag. Boven maakten moeder Sau en Su kippensoep voor Ngan klaar. De jonge man, die in slaap gevallen was, werd wakker en stelde Quyen allerlei vragen over de gebeurtenissen na zijn arrestatie. Quyen vroeg zich af of ze hem moest vertellen welke geruchten over hem de ronde hadden gedaan. Ze besloot open kaart te spelen. Ze gaf zelfs toe dat zijzelf door twijfel overvallen was. Met stomheid geslagen ging de jonge man rechtop zitten:
‘Wat? Ook dat nog?’
Hevig bezorgd begon Quyen gedetailleerd verslag uit te brengen en bleef bij de feiten. Ngan ging pas weer liggen toen het afgelopen was. Maar hij duwde de hand van zijn verloofde weg.
‘Zozo,’ mopperde hij. ‘En ik wist de hele maand nergens van.’
Daarna kwam hij vlot overeind en keek Quyen in de ogen:
‘En jij was me zeker ook gaan haten?’ Zonder het antwoord af te wachten ging hij weer liggen en keek naar het vertrouwde luik van de schuilplaats, dat door stevige kajapoetstammen ondersteund werd. Daarna zei hij op een toon of hij het tegen een ander had:
‘Als Ngan zich zo gedragen heeft, verdient hij het om door jou levend aan mootjes te worden gehakt. Maar dat idee is niet eens in hem opgekomen, hij wist dat hij net als anders zijn kiezen op elkaar moest houden als hij geslagen werd. Of hij zei tegen zijn beulen: “Ik weet niets. En zelfs als ik iets wist zou ik het niet zeggen!” Dat is alles wat Ngan gezegd heeft, liefje!’
Er klonken veel verwijten in zijn zachte stem. Hij had willen zeggen: “De anderen mochten aan me twijfelen, maar hoe heb jij dat kunnen doen?” Quyen had hem goed begrepen en bleef zitten, meelijwekkend en zwijgend. Nog nooit had Ngan haar zulke zware verwijten gemaakt. Pas na een lange stilte durfde ze haar mond open te doen:
‘Maar… Maar ik heb het nooit helemaal geloofd.’
‘Niet helemaal,’ onderbrak de jonge man haar, ‘maar dus wel een beetje?’
Op dat moment hoorden ze kloppen aan het luik. Het was Su met de soep. De jonge vrouw zag bij haar jongere zus de tranen over haar wangen stromen.
2
Tam Chan bleef staan om naar het landschap te kijken. Daarna zei hij met bewondering in zijn stem:
‘Iedere keer als ik terugkom in Hon Dat is het anders. Kijk eens naar dat groene bladerdek en die jonge blaadjes van de kaneelappel. Wat een tere frisheid!’
Ngan en Dat, de lijfwacht van de districtssecretaris, bleven ook staan. Ngan, die vlak bij Tam Chan stond, liet zijn blik over Hon Dat gaan. Hij was heel blij vanaf het moment dat ze besloten hadden de hoofdweg te verlaten en de weg hierheen te volgen.
De Hon Dat is hoger dan zijn beide broers, de Hon Me en de Hon Soc. Een dorp vleit zich neer aan zijn voet. Het was bekoorlijk met zijn groen aan dit begin van de twaalfde maand van het maanjaar, nu de wind die Tet aankondigde al waaide in de zonovergoten natuur. De vegetatie die de heuvel en de nabijliggende gehuchten overwoekerde sidderde van levenskracht. De hele streek was bedekt met bomen vol vruchten. De daken van riet en pannen stonden dicht opeen en gaven die gehuchten het aanzien van kleine dorpen. Sommige huizen beklommen zelfs de flauwe hellingen van de heuvel. Van verre leken ze duiventillen, door regen en zon verflenst, of juist gloednieuw met hun muren van okerkleurig sao-hout. Voor Hon Dat strekte zich het strand uit met de bamboebossen, waarvan de oprijzende, ivoorkleurige stammen er al sinds mensenheugenis leken te staan, vredig en ongevoelig voor weer en wind en de wisseling van de seizoenen.
Achter hun gordijn spreidde de zee haar blauwgroene laken uit. Wanneer het schuim de oever zachtjes liefkoosde kreeg Ngan het idee dat de oever versierd werd met een golvende rand van kant.
Met zijn hand op Ngan schouder liep Tam Chan verder en hij zei:
‘Ja, het is prachtig hier. Er is nog geen jaar verstreken sinds de opstand en alles is al veranderd. Dankzij de vastberaden strijd van de massa’s heeft de vijand niet veel schade kunnen aanrichten tijdens de zuiveringsactie halverwege het jaar.’
‘Is het waar dat ze giftige chemicaliën gebruikt hebben in een paar plaatsen in onze provincie?’
‘Ja. Maar dat bespoedigt hun ondergang alleen maar. Alleen beginnen ze zich na onze uitvallen nu te herstellen en hier en daar zie je dat ze weer actiever worden.’
‘Hier kun je zeggen dat ze een flink pak slaag hebben gehad.’
‘Ze zullen nog heel wat keren terugkomen. Ze weten dat we hier een basis hebben, dat alle marsen naar de stad in deze streek vertrekken. Daarbij ligt Hon Dat op het werkterrein van de SEATO. [Southeast Asia Treaty Organization, een organisatie van de VS, Australië, Nieuw-Zeeland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, de Filipijnen, Thailand en Pakistan, die het communisme bestreed] Wij zijn tegen hun aanwezigheid hier. Als zuh hier een basis vestigen, moeten wij daar een eind aan maken.’
Tam Chan ging langzamer lopen, glimlachte fijntjes en vervolgde:
‘Voor jou is Hon Dat nog belangrijker. Waar je ook heen gaat, je komt altijd terug, want hier heb je om zo te zeggen wortel geschoten.’
Ngan glimlachte. Zijn metgezel vroeg:
‘Is de bruiloft na Tet? Je kunt hem het beste laten samenvallen met Nieuwjaar. Dan kan ik als oudste de leiding nemen, want na Tet ga ik een cursus volgen. Onze voorouders zeiden: “Als je hebt besloten om te trouwen, stel het dan niet uit.” Een heel dialectisch gezegde! Vergeet niet dat je aan de revolutie wijden en trouwen, twee dingen die tegenstrijdig lijken, in bepaalde gevallen een eenheid vormen. Zeker, er zijn jongens die door het huwelijk verslappen, maar veel anderen gaan juist harder werken. Alles hangt van je vrouw af. Op jouw keus heb ik niets aan te merken. Ik vind ook dat Quyen een goede keus is. Ze is even toegewijd aan het werk van de Jongerenfederatie als aan haar huishouden: de keuken, de tuin, het naaiwerk. Ze is ook nog knap om te zien. Het misverstand van vorig jaar heeft je wel een beetje gekwetst, maar daardoor heb je toch gezien wat voor een karakter dat meisje heeft. Daar mag je blij om zijn. Als ze onverschillig was geweest en niet gereageerd had, was het pas echt verontrustend geweest. Maar ze heeft zich niet gek laten maken.’
Bij deze herinnering glimlachte Ngan van genoegen, maar liet zijn tevredenheid niet merken. Al was dat eerste niet duidelijk geweest, bij nader inzien vond hij dat zijn verloofde zijn liefde en vertrouwen des te meer waard was. Hij zei tegen zichzelf: “Twee keer heb je aan hen kunnen ontsnappen. Probeer de volgende keer net zo standvastig te zijn.” Want hij wist nu welke lijdensweg de arme Quyen na het afschuwelijke bericht had afgelegd.
Toen ze bij de rand van het dorp kwamen, vroeg Tam Chan:
‘Waar wonen de jongens, Ngan?’
‘In het midden van het dorp. Kom je ons opzoeken?’
‘Ja, misschien ga ik bij Hai Thep langs.’
Hij keerde zich naar zijn lijfwacht:
‘Wil je je familie in Linh Quynh opzoeken, Dat?’
Dats gezicht straalde en hij knikte.
‘Nu, ga dan maar! Probeer morgen terug te zijn!’
De jonge man glimlachte uitbundig en trok zijn karabijnriem recht.
‘Tot ziens!’ zei hij en zette er de pas in.
Hij had nog maar vier kilometer te gaan.
Het dorp Hon Dat bevindt zich precies aan de voet van de gelijknamige heuvel. Het strekt zich uit tot aan het Bamboestrand op tweehonderd meter van zee. Een grote, dichte boomgaard verbindt het met de Vam Rang, een niet zo brede rivier waarvan het water iedere dag stijgt en daalt met het getij na de roep van de bim bip, een vogel waarvan het geluid doet denken aan een snelle serie stoten op een hoorn. De huizen lijken de laan in beslag te willen nemen en verdringen elkaar tussen de tuinen met broodbomen met hun zware, gele vruchten, kokospalmen, arekapalmen en ook de boomgaarden met kaneelappel-, avocado- en mangistanbomen en andere vruchtbomen. De huizen zijn op de grond of op palen gebouwd. Aan het eind van de laan die erheen leidt vind je een trap naar links ofwel naar rechts. De grote huizen met pannendaken hebben er meestal twee, een aan elke kant, wat de toegang vergemakkelijkt.
Ze zeggen dat de streek van de Drie Heuvels in de oogsttijd, gezien vanuit de districtshoofdstad Tri Ton doet denken aan het beeld van een ontwakend meisje op een gouden mat, met haar benen uitgestrekt en haar hoofd gericht op een lint van zachtblauwe zij. De gouden mat, dat zijn de gelige rijstvelden. Maar het zijden lint, zou dat de rivier zijn?
Nauwelijks waren de twee mannen aangekomen in het midden van het dorp of ze hoorden de akkoorden van een instrument. Daarna klonk er een vrouwenstem.
‘Dat is onze zangeres Nam Nho, die aan haar programma begint!’ riep Ngan.
‘Ik heb zo’n idee dat jullie je hier niet vervelen!’ zei Tam Chan. ‘Is dat Nam Nho? Mooie stem en goed geschoold. Het verbaast me niets dat de soldaten van de legerplaats er gek op zijn… Dat snap ik wel! Is het waar dat ze in Ca Tung gezegd hebben dat ze niet willen schieten om die vrouw te horen zingen?’
‘Jazeker! Dat was leuk. Een riep er: “O Meisje van de Liefde! Nog een liedje, alsjeblieft! We zijn er gek op, we zullen niet schieten.”’
‘Dat is mooi meegenomen. Maar de woorden van het lied? Dat is een delicate kwestie, waar ik weinig verstand van heb; alleen moet het lied volgens mij zowel het hart aanspreken als het verstand, het moet zorgen dat de soldaten van de marionetten genoeg krijgen van hun huurlingenbestaan, dat ze neerslachtig worden en aan hun vrouwen en kinderen denken en plannen maken om te deserteren. Geen droge indoctrinatie, maar ook geen gekweel… De liederen van Nam Nho moeten wel behoorlijk sentimenteel zijn, dat ze haar Meisje van de Liefde noemen, hè?’
‘Niet zoals jij denkt. Je weet hoe de huursoldaten zich gedragen tegenover een mooi meisje. Nam Nho protesteert soms tegen hun grofheden. “Dat schorem,” zegt ze, “als zingen mijn revolutionaire plicht niet was, konden ze naar mijn liederen fluiten!”’
‘Hoe gaat het trouwens met die kleine Diep, die leerling uit Rach Gia? Hoe doet hij het?’
‘Dat is een goede jongen en de eenheid mag hem graag. Natuurlijk is hij een beetje in de war door het leven dat wij leiden.’
‘Ja, zo gaat het in het begin altijd met mensen uit de stad. We moeten extra aandacht aan hem besteden, dat zijn we verplicht, want hij is de zoon van een kameraad die tijdens een missie is gesneuveld.’
De muziek werd bij elke pas sterker. Tam Chan kon de klanken van de dan bau [tokkelinstrument met één snaar op een rechthoekige klankkast; met een dunne hefboom kan de snaarspanning gevarieerd worden, waardoor toonbuigingen en vibrato mogelijk zijn] van Tu Don onderscheiden.
‘Sinds hij blind is,’ zei hij, ‘hoor je in het spel van de oude man nog meer ontroerende momenten dan vroeger.’
Aan het einde van de weg zagen ze de dikke, eeuwenoude tamarinde staan, in de schaduw waarvan de strohut van de musicus stond, evenals een vrijstaand eettentje aan de weg. Een grote, gele hond rende hen vrolijk grommend tegemoet en probeerde hun voeten te likken. Binnen waren ze juist aan het eind van het stuk Mannen, staat op! dat gespeeld werd op een oude melodie. De leden van de afdeling gewapende propaganda, die om de musicus en de zangeres heen stonden, riepen bij het zien van de twee mannen:
‘Daar zijn Tam Chan en Ngan!’
Tam Chan schudde iedereen de hand en omhelsde een jonge jongen, die eruitzag als een scholier.
‘Hoe gaat het, Diep? Heb je het hier naar je zin?’ vroeg hij met een glimlach.
‘Jawel, oom!’ [“oom(pje)”, “tante”, “broer” en “zus” zijn vertrouwelijke aanspreekvormen, die geen familierelaties aangeven] antwoordde Diep, terwijl hij bloosde als een meisje.
De partizaan gaf Nam Nho een hand:
‘Een heel goede dag, zangeres!’
Verlegen protesteerde het meisje:
‘Kom kom, broer Tam!’
Tam Chan ging naar de blinde oude man:
‘Hoe gaat het met u, oom Tu?’
‘Ben jij het, Tam Chan?’
De oude man betastte de partizaan met bevende hand over zijn hele lichaam en drukte hem zwijgend de hand. Hij wachtte even en vroeg:
‘Het is lang geleden dat je hier geweest bent. Of ben je in het dorp geweest zonder bij mij langs te komen?’
Tam Chan legde zijn handen zacht op de tengere schouders van de oude man.
‘Ik had het te druk om naar Hon Dat te gaan, oom. Maar ik zou hier nooit geweest zijn zonder bij u langs te komen.’
Hij keek om zich heen en vroeg:
‘Waar is de kleine Tim?’
‘Die is naar de rivier om vis te vangen.’
De oude Tu Don zweeg. Hij sperde zijn blinde ogen wijd open, alsof hij de gelaatstrekken van de partizaan probeerde te onderscheiden. Al negen jaar was zijn blik op de natuur en de mensen verduisterd. De nabije tamarinde, de top van de heuvel, het strand en de geliefde mensen kon hij niet meer zien. Alles wat vroeger zijn blik trof had een gedaanteverwisseling ondergaan en was veranderd. Dat kwelde hem het meest: weten dat alles om je heen veranderde en het niet kunnen zien! Hij deed dan ook veel moeite om het in zijn verbeelding te zien. Dat was de reden dat hij zich intenser verzette of verheugde dan de anderen. Nog niet lang geleden hadden de beulen van de basis in Hon Dat een guerrillastrijdster vlak naast hem aan de tamarinde vastgebonden en de handen van de ongelukkige vastgespijkerd aan de boom. Hij hoorde de vervloekingen, de kreten en de schoten. Daarna een oproep: ‘Landgenoten! Wreekt onze nicht!’ Opnieuw schoten. Tastend haastte hij zich naar de betreffende plek, maar de vijand duwde hem terug. Hij kroop naar de boom, toen het geluid van de passen uitgestorven was. Het lijk van de strijdster was er niet meer: de beulen hadden het meegenomen. Hij huilde en huilde, terwijl hij de stam van de tamarinde omarmde. De tranen vulden zijn diepe oogholten die hele nacht en de hele volgende dag. Sindsdien dacht hij elke nacht de strijdster te zien en haar kreten te horen. Hij probeerde zich de tamarinde voor te stellen, die door de kogels beschadigd was en de sporen van de spijkers droeg. Zo was de boom voor hem veranderd.
Bij iedere demonstratie, zelfs tijdens de augustusregens, die de paden in modderpoelen veranderden, hield hij de hand van zijn kleindochter vast en wachtte voor zijn deur tot de demonstranten voorbijkwamen om dan met hen mee te gaan en leuzen te roepen voor de legerplaats of in de districtshoofdstad. Als de demonstratie geslaagd was stelde hij zich op de terugweg alle voetsporen voor op het pad dat voor hem lag. Op die manier verheugde hij zich meer dan de anderen. Ten tijde van de opstand was hij er altijd bij, wanneer de bloeddorstige spionnen gevonnist werden. Op de dag van het proces tegen Muu, de wreedste tiran van de streek, toen Hai Thep in naam van het revolutionaire tribunaal de aanwezigen vroeg welk vonnis hij moest vellen, had Tu Don zijn hand opgestoken en geroepen: ‘De doodstraf! De doodstraf!’ Iedereen kreeg de indruk dat de oude man zijn gezicht weer teruggekregen had. En pas na de executie van Muu besloot hij met zijn wandelstok naar huis te gaan.
Aan zijn woede, zijn voldoening en zijn vreugde was niets veranderd. Die waren even diep als zijn oogholten, die hij vol aandacht op Tam Chan gericht hield.
‘Ik zei dat niet,’ hernam hij onverwacht, ‘om je een verwijt te maken. Kom langs als je tijd hebt. Ik weet dat jullie het heel druk hebben met het werk voor de revolutie. Daar ben ik blij om en daarmee ben je al een beetje op bezoek.’
‘Oompje,’ zei Tam Chan, ‘drink je nog steeds?’
De oude man wachtte lang met zijn antwoord:
‘Ja, maar niet zo veel.’
‘Hoe minder hoe beter, oompje.’
‘Je hebt gelijk. Het is niet meer als vroeger. Zeg nu zelf: hoe kon je vroeger rustig slapen als je hoorde hoe ze onze mensen met knuppels de hersens insloegen? Maar wat kon ik als blinde doen? Alleen maar rijst opsparen die ik dan later aan de overlevenden kon geven, als die bij me langskwamen. Pas als ze weer weg waren en ik geen oog dicht kon doen, begon ik te drinken.
Maar sinds ze in opstand zijn gekomen,’ hernam hij na een lange stilte, ‘drink ik niet zoveel meer.’
Tam Chan drukte de benige handen van de oude man steeds steviger. Opnieuw voelde hij in zichzelf iets onweerstaanbaars opbruisen.
3
Quyen legde de nog spartelende baars op de houten vloer van de veranda. Ze stroopte haar mouwen tot haar ellebogen op en sneed met een keukenmes het bamboekoord door dat door de kieuwen van de vis geregen was. Ze begon de vis te schubben. Zelfs met de vingers van haar linkerhand wijd gespreid kon ze de baars niet omvatten. Beslist een mooie vangst. Vier kilo, had moeder Sau gezegd, die hem meegenomen had van het strand en hem verschillende keren in haar andere hand had moeten overpakken.
Het keukenmes ging met een dof geluid heen en weer door het vochtige lichaam van de vis met zijn violette weerschijn. De schubben vlogen als munten in het rond. Quyen vond het leuk om ze op een hoop te vegen en ze glimlachte voor ze doorging met haar werk. Het was een genoegen om te zien hoe handig ze de dikke vis te lijf ging. Met één snee was er een vin af en met een andere de staart. In een oogwenk was de vis klaar om schoongemaakt te worden. Het meisje schepte met een kokosnoot water uit een kruik, vulde een porseleinen pot en legde de vis erin. Vervolgens schrobde ze met veel water het plankier schoon en verwijderde al het afval.
Net was Quyen klaar om de vis schoon te maken, toen ze een opgewekte stem op de trap hoorde:
‘Ma! Ma!’
Het was Tam Chan. Daarna klonk er een andere stem:
‘Ma!’
Direct herkende het meisje de vrolijke en tedere stem van Ngan. Ze liet de vis liggen, waste haar handen en veegde met haar pols de haarlokken uit haar gezicht. Ze haastte zich naar de bezoekers en riep opgewekt:
‘O, broer Tam!’
Ze ontving Tam Chan en wierp alleen een korte blik op Ngan. Ze moest wel lachen toen ze haar verloofde zag, die in een zwart en te ruim jasje gestoken was, dat hij van iemand geleend had. Ngan stelde zijn verloofde ook geen vragen. Hij ging alleen maar in het midden van de kamer zitten, trok de kleine Thuy naar zich toe en gaf haar een paar welverdiende, klinkende kussen. Toen het kind zijn kussen beantwoordde, moest ze het van hem iedere keer overdoen, omdat hij het geluid van haar lippen niet duidelijk genoeg vond. Ten slotte liet hij haar los en wees naar Tam Chan, waarop ze naar de partizaan toeging. Vlak voor hem bleef ze staan, liet haar armen langs haar lichaam hangen en viel hem daarna om de hals.
Iedereen keek naar Thuy met ogen vol vreugde en liefde. Moeder Sau, die op haar betelpruim kauwde, glimlachte van geluk. Achter haar drukte Quyen met haar wijsvinger de speld in de wrong van haar moeder en lachte met diepe kuiltjes in haar wangen. De glimlach van Su was ingehouden, maar zij voelde bij het volgen van alle gebaren van haar dochter geluk, gemengd met een beetje trots. Het gaf haar een onbegrensd gevoel van troost. Want Thuy was voortgekomen uit haar liefde en ze was het evenbeeld van haar en San. Met haar frisheid en zuiverheid was Thuy degene die hen verbond.
‘Ga je al naar school?’ vroeg Tam Chan.
‘Ja, oom!’ antwoordde het meisje met haar zachte stem.
‘In je eentje?’
‘Nee, met oma!’ Ze keek even naar haar grootmoeder en vervolgde: ‘Ze gaat iedere dag met me mee.’
Moeder Sau volgde deze dialoog vanaf het veldbed, veegde met haar vingers haar mondhoeken schoon, die rood waren van de betelpruim en zei:
‘Iedere dag breng en haal ik haar. Maar ze wil het eigenlijk niet en ze zegt de hele tijd: “Oma, ik wil alleen! Ik kan het zelf!” Maar dat kan toch niet? Dat weet jij net zo goed als ik, Tam Chan. Die vliegtuigen die iedere dag door de lucht bulderen, die schepen die telkens weer de kust beschieten. Ik ben al niet op mijn gemak als ik haar wegbreng en ik krijg hartkloppingen bij het minste geluid van een vliegtuig. Hoe moet ze dekking zoeken als ze alleen onderweg is en er komen vliegtuigen over?’
‘Maar ze hebben langs de weg een heleboel schuilplaatsen gegraven, oma,’ antwoordde het meisje.
‘Zie je hoe ze redeneert, Tam Chan? Schuilplaatsen? Ja, die zijn er. Maar vertel nu eens wat je doet als je daar slangen tegenkomt?’
Ze hield even op om een nieuwe pruim klaar te maken.
‘Kinderen,’ vervolgde ze, ‘raken in paniek en springen in de eerste de beste kuil, zonder op de slangen te letten. Dat overkomt grote mensen ook nog wel…’
Tam Chan, die zijn jasje opensloeg om de koppelriem met zijn pistool af te leggen, moest om deze woorden lachen, net als de anderen. Quyen bleef lachen, legde haar kin op de schouder van haar moeder en zei:
‘Weet je, mama is overal bang voor!’
‘Ja, ik ben een lafbek!’ zei moeder Sau, terwijl ze haar jongste schuins aankeek.
“Nee, moeder Sau is allesbehalve een lafbek!” zei Tan Chan tegen zichzelf. In 1958 had hij met eigen ogen gezien hoe ze een vreselijke beproeving doorstond. Op een dag zagen twee wachtposten van de legerplaats in Hon Dat vanuit hun uitkijkpost een kind op een buffel, vlak bij de heuvel. Een van de soldaten sloot een weddenschap met als inzet een lichte sigaret, mikte en trof het kind, dat op de grond rolde. De bevolking van Hon Dat kwam in opstand en de mensen droegen het lijk van het kind naar de legerplaats. Hai Thep moest zijn vrouw en Su met de demonstranten meesturen en zei: “De schuldige moet hoe dan ook gestraft worden.” Tam Chan en hij hadden zich verborgen in een huis op de andere oever om het verloop van de strijd te volgen. De soldaten versperden de weg en verdedigden de toegang tot de legerplaats en antwoordden op de beschuldigingen van de menigte dat het kind gewoon getroffen was door een verdwaalde kogel. Maar de demonstranten gingen door en rukten op. Xam, toen commandant van de legerplaats van Hon Dat, liep hen tegemoet en richtte zijn karabijn op moeder Sau, die voorop liep.
‘Ga terug!’ brulde hij. ‘Nog één stap, oudje, en ik zal je weten te raken!’
Een cruciaal moment bepaalde de afloop van de confrontatie. Xam was een bloeddorstige woesteling, die in staat was moeder Sau zomaar te doden. Als zij rechtsomkeert maakte was de strijd verloren. Maar nee, ze maakte niet rechtsomkeert. Ze zei tegen Xam een paar woorden die hij, Tam Chan, niet verstaan kon, doordat het te ver weg was. Hij zag alleen hoe de loop van Xams karabijn beefde. Inmiddels kwam er een vrouw naar voren die tussen het wapen en moeder Sau ging staan. Dat was mevrouw Ca Xoi, de moeder van de commandant van de legerplaats. Ze zei iets tegen haar zoon en duwde de loop van de karabijn plotseling gedecideerd opzij. Moeder Sau en de demonstranten maakten van de gelegenheid gebruik door de legerplaats binnen te dringen.
Uiteindelijk moest de vijand de moordenaar in arrest nemen. Xam beloofde hem in de gavangenis te gooien. Op de terugweg vroeg Tam Chan moeder Sau wat ze tegen Xam gezegd had.
Moeder Sau antwoordde:
‘Ik zei: “Als je mij doodschiet, Xam, is dat hetzelfde of je mevrouw Ca Xoi neerschiet.” En die zei: “Schiet niet op mevrouw Sau, schiet dan liever op mij. Hier is mijn borst, Xam, schiet maar!”’
Xam had de trekker niet kunnen overhalen. Hij stond bekend als een bloeddorstige woesteling, maar kon niet besluiten om zijn eigen moeder neer te schieten.
Terwijl hij nu naar moeder Sau keek, herinnerde Tan Chan zich als de dag van gisteren het moment waarop ze de op haar borst gerichte loop trotseerde.
‘Het lijkt wel of je bang bent voor de vliegtuigen, ma,’ zei hij, ‘maar waarom was je toen niet bang voor de karabijn van Xam?’
Moeder Sau was even stil.
‘Ik ben ook niet bang voor de vliegtuigen,’ zei ze nadrukkelijk. ‘Maar ik zit in angst om mijn kinderen en kleinkinderen. Waarom zou ik bang zijn, als ik al met één been in het graf sta?’
Ze vervolgde:
‘Het is maar bij wijze van spreken, want ik ben nog lang niet dood. Ik wil blijven leven tot de dag van de hereniging, ik wil met eigen ogen het gezicht zien van president Ho. [Ho Chi Minh, president van Noord-Vietnam] Het zou jammer zijn als ik mijn ogen moest sluiten voor ik die twee dingen heb meegemaakt.’
‘Wees gerust, ma, vroeg of laat zul je dat beleven.’
‘Weet je dat zeker, Tam Chan? Weet je dat heel zeker, jongen?’
Ze herhaalde haar vraag, terwijl ze zich naar de partizaan keerde met een smekende blik, alsof ze wilde zeggen: “Wat? Is er nieuws? Wat zegt de partij? Zeg het nog eens, dat ik net zo blij kan zijn als jij!”
Ze had het idee dat Tam Chan alles eerder wist en begreep dan de anderen. Ze geloofde alles wat de partizaan zei en vond al zijn ideeën goed en rechtvaardig. Ze had volledig vertrouwen in de partij die Tam Chan had gestuurd om te te waken over haar, het huis en het hele dorp, om alles zonder problemen te laten verlopen, plezierig en recht door zee.
‘Heel zeker, ma!’ antwoordde Tam Chan. ‘De sombere jaren zijn voorbij, zie je? Vóór die tijd wilden we alleen maar met rust gelaten worden en we wilden de hereniging. Maar de Amerikanen en Ngo Dinh Diem gunden ons dat recht niet eens. Wie de hereniging eiste werd onthoofd of doodgestoken. De toestand was onhoudbaar. We kwamen dan ook allemaal in opstand. Nu dat gebeurd is, leggen we het geweer niet neer voor we het recht veroverd hebben om in rust en waardigheid te leven.’
‘Moeten we dan nog lang vechten?’
‘Net zo lang als de onderdrukking aanhoudt. Iedereen levert zijn bijdrage aan deze strijd, tot alle Amerikanen vertrokken zijn!’
‘Ze lijken me heel koppig. Wanneer gaan ze weg?’
‘Ze gaan alleen weg als wij hard toeslaan. Zoals de Fransen indertijd, begrijp je.’
Moeder Sau legde haar handen in haar schoot en zei zacht:
‘Dat begrijp ik allemaal wel…’
Ze klakte met haar tong en vervolgde:
‘Ik maak me alleen zorgen om jullie jonge mensen met die uiteengerukte gezinnen; wat mij en mijn oude botten betreft… Maar luister: ook al ben ik oud, ik volg jullie door dik en dun. Waar jullie ook gaan, ik blijf bij jullie! Ik ben nog best in staat om de politieke strijd te voeren! Ik kan goed eten klaarmaken voor onze troepen.’
Ze keerde zich om en zag dat Quyen er nog steeds was. Ze gaf het meisje een duwtje:
‘Wat zit je nog te zitten?’
Op vriendelijker toon voegde ze eraan toe:
‘Maak gauw de vis klaar, liefje. Het is al laat. Tijd om het eten voor deze jongens klaar te maken.’
Langzaam haalde Quyen haar kin van haar moeders schouder en ging naar de keuken. Ngan volgde haar en hield haar hand vast.
… Quyen keerde de vis om en sneed met het mes zijn buik open. Op gedempte toon stelde ze vragen aan Ngan, die achter haar zijn pistool afdeed en het aan de muur hing.
‘Van wie heb je dat jasje geleend?’
‘Van kameraad Tham!’
‘En het pak dat ik je gestuurd heb?’
‘Dat heb ik aan de jongens gegeven.’
‘Alweer!’
Terwijl ze de vis schoonmaakte en waste, vervolgde ze:
‘Weet je dat Su net een brief van haar man gekregen heeft?’
‘Ja. Hoe gaat het daar?’
Quyen pruilde een beetje:
‘In het Noorden is het anders! Studiemogelijkheden, alles hebben ze daar. San is een dappere vent. Als ik zijn brief lees heb ik erg met hem te doen. Aan die raad aan zijn vrouw zie je dat hij aan alles denkt! Dat ze het hoofd maar koel houdt, dat ze de ontwikkeling van Thuy maar in de gaten houdt…’
Ze brak haar zin af en zei zacht:
‘Hij weet ook wat ons overkomen is…’
‘Hoe wist hij dat?’
‘Su heeft hem toch geschreven? Weet je dat San zijn vrouw achttien brieven geschreven heeft? Anders dan jij, die me uit principe nooit een brief schrijft.’
Op die woorden greep Ngan een punt van Quyens jasje en rukte er een paar keer aan.
‘Kom nou! Klopt het wel dat ik je nog nooit geschreven hebt?’
Het meisje gaf geen antwoord en glimlachte alleen maar. Ngan trok harder, zonder dat er een antwoord kwam. Daarop drukte hij zijn wijsvinger in de zij van zijn verloofde, die schrok en riep:
‘Nou! Je houdt me van mijn werk, Ngan! Maar… alles bij elkaar opgeteld heb jij mij één brief gestuurd!’
‘Hoeveel?’ drong Ngan aan, terwijl hij haar bleef plagen.
‘Twee! Twee!’
Thuy, die stond toe te kijken, klapte in haar handjes en moedigde Ngan aan.
‘Doorgaan, oom Ngan! Prik haar maar!’
Quyen keerde zich naar haar om, beet op haar lippen en rolde met haar ogen:
‘Sta jij ook al aan de kant van oom? Goed, dan speel ik niet meer met jou!’
Het kind vlijde zich in Ngans armen en zei tegen haar tante:
‘Kan me niet schelen, dan speel ik wel met oompje Ngan!’
‘Goed! Best! Ga maar met hém spelen! Morgen, als hij weg is, zie ik wel met wie je speelt!’
Thuy vlijde zich tegen Ngan en keek naar hem op:
‘Je gaat toch niet meteen weg, oompje? Je moet tot overmorgen met me spelen, tot overmorgen, hoor!’
Het geluid van stappen klonk. Moeder Sau kwam de keuken in. Ngan ging achteruit om haar door te laten.
‘Hoe lang blijf je thuis, Ngan?’
‘Misschien moet ik overmorgen weg, ma,’ antwoordde de jonge man.
Opeens was hij weer ernstig. Hij bracht zijn haar in orde en liet zijn hand een moment in zijn nek rusten. Quyen probeerde niet te lachen om die wat aanstellerige houding. Zij ging ook weer ijverig door met het snijden van de vis.
‘Wat ga je klaarmaken, Quyen?’
‘Baars au bain-marie, in sojapekel.’
‘Met zo’n mooi stuk wordt dat vast lekker. En de garnalen en de krabben?’
‘Garnalen in tomatensaus en krab in azijn. Kan het ermee door, ma?’
‘Ja hoor. Jij moet onze reputatie bewaken!’
Glimlachend ging moeder Sau weg. Ze vertrouwde haar dochter volkomen. Su en Quyen waren bekwame kokkinnen en zijzelf had hen van jongs af aan en met grote zorg de kookkunst bijgebracht. Ze zei altijd:
‘Wij zijn arm. Daarom moeten we ook de kleinste vis met de grootste zorg bakken.’
In werkelijkheid was ze vóór de revolutie arm geweest. Daarna had ze als weduwe van een strijder voor de revolutie vier are goed land met een boomgaard toegewezen gekregen. Haar man was in 1940 in Hon Dat gefusilleerd, met vijf andere partizanen, wegens verboden “communisme en wapenbezit”. Hij fabriceerde geweren en granaten in de pagode van de Drakenberg, die nog altijd bestond. Het eerste kind van moeder Sau was tijdens het verzet gevallen op het veld van eer, in een schermutseling bij het kanaal van Mop Van. Haar schoonzoon, de man van Su, was een wapenbroeder van haar zoon. Alle familieleden: de vader, de zoon, de kinderen, de schoonzoons en ook de moeder, hadden hun lot verbonden aan de revolutie. Op haar tweeënzestigste was ze door de beproevingen en de wederwaardigheden van het leven helemaal grijs geworden. Toch hield ze vol: “De hemel zij dank ben ik nog sterk genoeg om in de tuin te werken en de rijst te planten! Daarom weet ik zeker dat ik de hereniging van ons land nog mee zal maken.”
Ze wijdde zich inderdaad op alle mogelijke manieren aan de zaak van de revolutie. Haar man en kinderen, haar tuin en rijstveld, haar vlees en bloed. Ze had al haar hoop op de revolutie gevestigd. Alle vreugde die haar vergund was kwam daaruit voort. En door die vreugde zwol haar hart, haar eenvoudige en immense hart, dat nu eens vreedzaam was en dan weer van woede kookte. Dat was goed aan haar te zien. Nu ze Ngan, Tam Chan en alle huisgenoten om zich heen verzameld zag, straalde haar gerimpelde gezicht dan ook.
Ze kwam de huiskamer binnen op het moment dat Su aan Tam Chan de brief liet zien die ze pas ontvangen had. Ma Sau zei tegen de partizaan:
‘Ik heb nog niet alles wat hij zegt goed begrepen, doordat de brief me nog maar één keer voorgelezen is. Lees hem voor, mijn jongen, en vanavond vraag ik Quyen of ze hem nog eens duidelijk voor wil lezen. San is een jongen die diep nadenkt en je moet zijn woorden goed tot je door laten dringen om ze te begrijpen.’
Bij het zwijgend doorlezen van de brief glimlachte Tam Chan af en toe. Daarna gaf Su hem de foto, die hij met wijdopen ogen en van verschillende kanten aandachtig bekeek:
‘Hij lijkt iets dikker en ook iets lichter van huid dan toen hij wegging,’ zei hij met een glimlach en gaf Su de foto terug. ‘Hij woont dan ook in een socialistisch land!’
Bij het horen van die woorden begon ma Sau nog meer te stralen. Maar Su zei met een zekere bezorgdheid in haar stem:
‘Ik ben heel mager op de foto die ik hem gestuurd heb. Die is genomen toen ik net uit de gevangenis kwam.’
Ma Sau klakte met haar tong en zei:
‘Hoe kon je nu aankomen in de beestenkooi waarin ze je opgesloten hadden?’
Tam Chan glimlachte weer. Maar meteen verdween de glimlach van zijn lippen en hij zei:
‘Luister, Su. De foto waarover we het hebben is oneindig veel waard. Iedereen kan alleen maar jaloers zijn op zo’n bezit. Ik weet zeker dat San deze meer waard vindt dan alle andere die je hem gegeven hebt. Alleen: heb je hem verteld dat hij na je bevrijding genomen is?’
‘Ja… Maar ik heb het anders ingekleed: “Deze foto is genomen na mijn ongeluk…”’
‘Dat zal hij wel begrepen hebben!’
‘Ja… Vast wel!’
4
Op haar veldbed van kostbaar hout had ma Sau een gebloemde mat uitgespreid, een van de twee die ze voor speciale gelegenheden bewaarde.
Ngan en Tam Chan zaten thee te drinken, toen ze in de laan een stem hoorden die op de stem van Hai Thep leek. Ngan rende naar de deur. Hai Thep was al op het erf. De nieuwkomer was benig en stevig gebouwd. Hij had een gestreepte doek om zijn hoofd geknoopt, droeg een kunstleren aktentas onder zijn arm en een transistorradio van Japans model aan een hengsel. Hij salueerde voor Ngan en ging de trap op met vier treden tegelijk. Al miste hij aan zijn linkervoet twee geamputeerde tenen, hij nam de treden met gemak:
‘Ben je hier net, Ngan? Waar is Tam Chan?’
‘Daar!’
In de kamer gooide de secretaris van de partijcel zijn aktentas op een hoek van het veldbed en knipoogde naar Tam Chan:
‘Ben je er net?’
Daarna maakte hij haastig een knoop van zijn jasje los, nam de doek van zijn hoofd en gebruikte die voor het deppen van zijn borst, die parelde van het zweet. Tam Chan schonk thee in en zette het kopje voor Hai Thep neer.
De binnengekomene pakte het kopje en lachte.
‘We werden gek van het wachten op jou,’ zei hij. ‘Die herverdeling van het land dat Muu in beslag genomen had kost ons veel moeite. Het is niet zo simpel, hoor!’
‘Ik heb ook nooit gezegd dat het makkelijk is,’ antwoordde Tam Chan scherp, maar opgewekt.
Hai Thep slurpte van zijn thee:
‘Ik zat op je te wachten om je mening te vragen over allerlei zaken. Bijvoorbeeld die…’
Tam Chan onderbrak hem met een handgebaar:
‘Kom, drink je thee en blijf hier om met ons mee te eten. De zaken wachten wel tot morgen. Neem vandaag even een pauze, oude jongen, en vergeet je “zakelijke” zorgen.’
Hai Thep ging op het veldbed zitten en dronk drie koppen thee achter elkaar. Toen ze hem zag, kwam ma Sau uit de keuken en riep:
‘Ha, ben jij het, Hai Thep! En waar zijn Ba Ren en Nam Tan?’
‘Geen idee, ma. Ik kom regelrecht van huis.’
‘Ik heb ze gevraagd om vanavond bij ons te komen eten en ze zijn er nog niet!’
‘O, maak je om die jongens maar niet druk, ma!’
Toen Quyen verscheen met in iedere hand een dampende schaal maakten de mannen snel plaats voor haar. In het midden van de mat zette het meisje een bord met krab en een bord met garnalen. Alleen al door de geur liep hun het water in de mond. Vooral de garnalen zagen er heel smakelijk uit. Ze hadden het formaat van een grote teen en baadden met hun gepelde rose vlees in een purperen tomatensaus. Su kwam met een aluminium pan waarin een voorgerecht van fijngehakte groene papaja, aangemaakt met azijn en gekruid met pinda’s en wat gegrilde vis. Hai Thep boog voorover om het gerecht eens goed te bekijken; hij wreef in zijn handen en trok Su aan haar arm:
‘Meisje, het ziet er allemaal mooi en lekker uit. Ik zal tegen mijn vrouw zeggen dat ze bij jullie tweeën les moet nemen. Maar als dat het enige is gaan we nog niet zitten!’
De altijd vlotte Quyen dacht uitleg te moeten geven:
‘Er is ook nog gebakken vis.’
Hai Thep klapte luidruchtig in zijn handen.
‘Gebakken vis? Nee, zelfs met gebakken vis zijn we nog niet tevreden!’ Hij maakte een afwijzend gebaar.
Quyen staarde hem niet-begrijpend aan.
‘Dommerd!’ zei haar zuster. ‘Ken je onze vriend nog niet? Zie je niet dat hij je uitdaagt?’
Hai Thep lachte tevreden:
‘Jij bent een slimmerd, Su! Heb je dat waar ik net op doelde? Zo ja, breng het dan, en gauw een beetje!’
Su glimlachte en keerde zich naar ma Sau.
‘Goed dan, haal het maar uit het kamertje,’ zei die. ‘Eén fles is genoeg. Anders is Hai Thep in staat om in hongerstaking te gaan!’
Su ging naar het kamertje en kwam terug met een fles rijstwijn, helder als bronwater. Hai Thep greep hem snel en drukte hem aan zijn hart, alsof hij bang was dat de fles hem afgepakt zou worden. Hij bewoog zijn knieën om zijn voldoening te laten blijken en gebaarde zijn twee vrienden naast hem op het veldbed te komen zitten. Hij richtte zijn blik op de jonge man en zei allervriendelijkst:
‘Beste Ngan, ik heb met je te doen, dat je er bij je schoonfamilie bijzit als een geslagen hond!’
En tegen ma Sau vervolgde hij:
‘Ma, ga maar niet af op zijn uiterlijk! Ergens anders zet deze jongen met zijn moppen het huis op stelten!’
Ma Sau lachte en knikte en Hai Thep keek klaarblijkelijk voldaan naar zijn vriend Ngan, die onhandig op het veldbed plaatsnam.
Nadat hij een glaasje rijstwijn had ingeschonken, dronk hij er bij ma Sau op aan dat zij het leeg zou drinken, wat ze weigerde. Op hun beurt schudden Quyen en Su lachend hun hoofd om zijn uitnodiging af te slaan. Uiteindelijk klonk hij met Tam Chan en Ngan.
Nauwelijks hadden de drie glazen vrolijk geklonken of buiten op het erf klonken haastige stappen, die de trap op kwamen. De drie mannen hadden nog geen slok genomen, toen Tan en Ba Ren de kamer binnendrongen. Na Tam Chan en Ngan een hand gegeven te hebben gingen ze op de rand van het veldbed zitten. Tan fluisterde:
‘We hebben zojuist gehoord dat de vijand bijna duizend mannen bijeenbrengt in Tri Ton. Morgen zal er wel een zuiveringsactie zijn, maar we weten nog niet waar.’
‘Hoeveel, zeg je? Bijna duizend man?’ vroeg Tam Chan.
Tan knikte.
‘Een regulier bataljon, een bataljon militaire politie, plus een compagnie rangers.’
‘Die van Xam,’ preciseerde Ba Ren. ‘Dat hebben ze ons verteld.’
Tam Chan fronste zwijgend zijn wenkbrauwen. Hij bukte om de kurk te pakken, drukte haar op de fles en overhandigde die aan Su om hem weg te brengen. Daarna zei hij met rustige stem tegen de kring:
‘Als de zaken er zo voorstaan, is een klein glaasje genoeg. Laten we gauw afeten. Ma, Su en Quyen, komen jullie maar eten. Ik denk dat ze gaan aanvallen, maar niet voor zonsopgang. Toch moeten we op onze hoede zijn, omdat de compagnie van Xam erbij betrokken is. Die zijn in staat ons eerder te overvallen.’
‘Toch hebben we die oude rakker hier de afgelopen dagen nog niet rond zien zwerven.’
‘Het is niet per se nodig dat hij van tevoren de ronde doet!’
Ma Sau wachtte met afruimen tot iedereen uitgegeten was. Op hetzelfde veldbed gingen de mannen in een kring zitten; Hai Thep knoopte de doek stevig om zijn hoofd en zei:
‘Het is duidelijk dat ze hierheen komen. Ik stel voor dat we de discussie kort houden om direct aan de voorbereiding te beginnen. Dit is mijn plan: aan de ene kant verzamelt Ba Ren zijn guerrillastrijders om spiesen [gecamoufleerde valkuilen met rechtopstaande, gepunte bamboestokken] en boobytraps uit te zetten. Mijn vrouw verzorgt de voorbereiding van de groepen demonstranten. De legale strijd is heel belangrijk om de vijand in bedwang te houden. Ik ga dadelijk naar huis om mijn vrouw te waarschuwen.’
Tam Chan begon met zijn vingers op het veldbed te trommelen.
‘Ik ben het met Hai Thep eens,’ zei hij. ‘Maar laten we niet vergeten dat duizend man heel veel is. Waar zijn onze schuilplaatsen? Hebben we plekken waar we ons eventueel terug kunnen trekken?’
‘Veel goede schuilplaatsen zijn er niet, net genoeg voor een paar groepen. Ze zijn moeilijk in stand te houden in zanderig terrein en ze storten telkens in. Na een instorting heb je geen tijd om de zaak te herstellen. We gaan ervan uit dat we ze vóór de tuinen onderscheppen. Als het ons te heet onder de voeten wordt, trekken we ons terug in de grot.’
Tam Chan zweeg een ogenblik. Een vluchtige bezorgdheid gleed over zijn gezicht.
‘We moeten de kwestie van de schuilplaatsen en schuttersputten zo goed mogelijk oplossen, anders worden we in onze manoeuvres gehinderd…’
‘Maar de grot biedt een perfecte verdediging,’ verzekerde Ba Ren. ‘Daar kan één van ons standhouden tegen honderd van die lui. Dat is de vorige keer ook gebeurd.’
‘Ja, maar nu ligt het anders. Ik ben het met je eens dat de grot van Hon Dat grote voordelen heeft voor de verdediging, maar je moet in deze kwestie niet alleen rekening houden met het terrein. Omdat we niet over veilige schuilplaatsen in het dorp beschikken, moeten we dit accepteren, bij gebrek aan beter. Maar in de toekomst kunnen we die grot niet als ons enige steunpunt gebruiken.’
Daarna keerde hij zich naar Ngan:
‘Jij kunt je met je gewapende propagandagroep beter met de partizanen meevechten.’
‘Begrepen! We hebben drie Mas-geweren, drie Thompsons en vijftien MK3-granaten. Iedereen is in staat om te vechten.’
Enthousiast schudde Ba Ren de jonge man de hand.
‘Ik denk zo,’ zei Hai Thep, ‘dat Tam Chan hier beter niet kan blijven.’
Tam Chan dacht even na en zei: ‘Zo gevaarlijk is het niet. Ik blijf bij jullie.’
Daarna trok hij Hai Thep naar zich toe en zei zacht:
‘Ik blijf in het dorp om de politieke strijd te leiden. Weet je een geschikt huis voor me?’
Hai Thep keek blij verrast en antwoordde zonder aarzelen:
‘Kom maar bij mij. Mijn vrouw zal blij zijn met je hulp, want zij heeft de leiding over de groepen die de politieke strijd voeren. De schuilplaats in mijn huis is gelukkig in orde. Kom maar bij mij, dat is het beste.’
Tam Chan knikte instemmend.
‘Stuur iemand naar Linh Quynh,’ voegde hij eraan toe, ‘om mijn lijfwacht Dat te halen. Hij kan jullie helpen. Dan hebben we een karabijn extra en bovendien een goede schutter!’
Ba Ren nam het op zich om direct iemand naar Linh Quynh te sturen. Ondertussen ging Tan, die zich met de veiligheid bezighield, naar de groep en zei zacht:
‘Er is nog een taak. Als de vijand hier komt, zal hij zeker gebruik maken van verklikkers in het dorp. Er woont hier een zekere Ba Phi, die we hebben vrijgelaten om hem te kunnen schaduwen. We moeten beslissen wat we met hem doen, anders…’
‘We moeten hem opsluiten. Die eigenaar van viswateren is gevaarlijk, net als zijn vrouw.’
‘Ik dacht dat jullie dat al gedaan hadden,’ zei Tam Chan verbaasd. ‘Arresteer ze!’
Maar om de een of andere reden voegde hij er meteen aan toe:
‘Heeft het schaduwen nog nieuwe informatie opgeleverd?’
‘Niets nieuws,’ antwoordde Tan.
Tam Chan sloeg met een vinger tegen het veldbed:
‘Hij zal wel ongeduldig op zijn bazen wachten. Ja, na zijn arrestatie kregen we hem meteen aan het praten over de plannen van de vijand, dat zou prima zijn. Hij is vast wel op de hoogte.’
Ngan, die begreep dat het over de arrestatie van een spion ging, onderbrak hen:
‘Wist hij dat hij geschaduwd werd?’
‘Dat denk ik niet,’ zei Tan.
‘We moeten voorzichtig te werk gaan,’ zei Hai Thep. ‘Zijn huis is aan de andere kant, niet ver van de vijand. We moeten er eerst achter zien te komen of er vanmiddag soldaten van het district bij hem zijn geweest.’
‘Laten wij jullie een handje helpen,’ stelde Ngan voor.
‘Prima! Laten we meteen aan het werk gaan! Straks wordt het donker. En voor we er zijn…’
Ngan stond snel op.
Quyen kwam haastig de keuken in en bracht haar verloofde zijn pistool. De jonge man deed zijn koppelriem om en ging met Tan snel naar de deur.
‘We brengen hem direct naar de grot, hè?’ stelde Hai Thep voor.
Onderweg klampte Ngan zijn kameraad aan:
‘We moeten een list gebruiken, Tan. Voor we hem arresteren moeten we hem aan de praat krijgen.’
‘Hoe?’
Ngan fluisterde een paar woorden in het oor van Tan, die meteen heel enthousiast was:
‘Geweldig! Geweldig!’
Ngan voegde eraan toe:
‘We hebben officiersuniformen, maak je maar niet ongerust. We pakken hem hoe dan ook; alleen is het in dit geval heel belangrijk dat het geen minuut te vroeg of te laat gebeurt. Omdat hij jou kent, moet jij buiten blijven om op te letten. Wij redden ons wel.’