De dolfijn

dolfijn
 

Er was eens een harpoenier die op dolfijnen jaagde. Op een dag kon die harpoenier niet uitvaren, omdat hij naar het koninklijk paleis moest komen. Vroeger had hij zo’n uitnodiging een grote eer gevonden, maar zijn eigen koning was vermoord door de landrotten, die waren binnengevallen en op de troon zat nu een ander. De koning van de landrotten noemde zijn nieuwe onderdanen zeerovers, die stonken naar vis, teer en traan, en hij kende tegenover zeerovers geen genade. De harpoenier had gezien hoe onschuldige vissers waren doodgeslagen, hoe schepen tot zinken waren gebracht en de zee door de landrotten rood was gekleurd met bloed. Daarom ging de harpoenier met de grootste tegenzin naar het paleis, waar de nieuwe koning op de troon van walviskaak zat.

De koning van de landrotten keek glimlachend neer op de man die voor hem stond. Hij zei iets wat de harpoenier niet verstond en wat vertaald moest worden door de tolk. ‘De zeerovers beweren dat jij hun beste harpoenier bent.’

‘Majesteit,’ zei de harpoenier, ‘ik jaag nooit alleen. In mijn sloep zitten meer goede dolfijnjagers.’

‘Is het waar,’ vroeg de koning, ‘dat in de baai een dolfijn leeft die sneller is dan het snelste oorlogsschip?’

De harpoenier aarzelde een ogenblik. ‘Dat is waar, majesteit.’

‘Breng me zijn staartvin.’

De harpoenier kreeg een misselijk gevoel in zijn maag.

‘Ik verwacht een antwoord,’ zei de koning.

‘Majesteit, ik zal uw opdracht uitvoeren.’ De harpoenier begreep dat hij verdronken zou worden als hij weigerde. Hij boog voor de koning en liep met wankele benen het paleis uit.

De zee was de harpoenier altijd vertrouwd geweest. De dolfijnen waren bang voor hem en zijn helpers, maar ze wisten ook dat de jagers niet jaagden uit bloedig plezier. Nu, na de inval van de landrotten en de opdracht van hun koning, voelde de harpoenier zich op zee een vreemde. Voor het eerst in zijn leven werd hij zeeziek en hij kotste het uit van ellende. De dolfijnen lieten zich niet zien; ze hielden zich verscholen in de diepte. Moedeloos dobberde de harpoenier rond in de baai, zonder te zoeken naar de snelle dolfijn. Wat zou de koning van de landrotten met het trotse dier van plan zijn? De harpoenier zag de staartvin al in het paleis, bewaard op sterk water, hij zag dolfijnentanden verwerkt in een nieuwe kroon en een rijzweep gemaakt van dolfijnenhuid. En wat zou de dood van het sterkste dier betekenen voor het voortbestaan van de hele school dolfijnen?

Met lege handen meldde de harpoenier zich bij de koning. Hij maakte een diepe buiging en zei: ‘Majesteit, ik heb de zee in alle windrichtingen bevaren en -’

‘Goed,’ onderbrak de koning hem. ‘Overhandig me dan nu de staartvin van de dolfijn.’

‘Majesteit, de zee is groot,’ zei de harpoenier.

De koning van de landrotten lachte. ‘Ik dacht dat zeerovers geen zee te hoog ging. De tolk heeft jullie zeemansliederen vertaald en ik moet zeggen: jullie zijn bijna zo moedig en vindingrijk als mijn soldaten.’

‘De wegen van de dolfijnen zijn onnaspeurbaar,’ zei de harpoenier.

De koning vroeg tweemaal om een nieuwe vertaling van de opmerking van de harpoenier. ‘Al ben je een zeerover, spreek duidelijke taal,’ zei hij.

‘Majesteit, de dolfijn was me te snel af.’

De glimlach verdween van het gezicht van de koning, maar kwam meteen weer terug. ‘Ze hebben me verteld hoe vlijmscherp je harpoenen en hakmessen zijn. Daarom: breng me de staartvin van de snelle dolfijn. Ik vraag het voor de tweede keer, begrijp dat goed, en bedenk hoe eervol mijn opdracht is.’

De harpoenier sprak de koning van de landrotten niet tegen.

Voor de tweede keer voer de harpoenier de haven uit. Opnieuw werd hij zeeziek en weer kon hij de snelle dolfijn niet vinden.

Pas na een dag van ellende zag hij het dier. Het sprong boven het water uit en het leek te lachen.

De harpoenier pakte de scherpste harpoen uit zijn kist en ging op de voorplecht van de sloep staan. Weer sprong de dolfijn uit het water en lachte. De harpoenier hief zijn harpoen en maakte aanstalten om te werpen, maar hij had zo weinig kracht in zijn arm, dat hij zijn wapen moest laten zakken.

Sneller dan het snelste oorlogsschip zwom de dolfijn weg.

De harpoenier wilde zijn wapen terugleggen in de kist, maar struikelde en sloeg overboord. Met veel moeite trokken zijn helpers hem in de sloep.

Voor de nacht viel, ging de harpoenier terug naar het paleis, waar de koning van de landrotten op de troon van walviskaak zat.

De koning zag de hoofdwond van de harpoenier en glimlachte. Hij strafte de zeeman niet, maar gaf hem opdracht de staartvin van de dolfijn te brengen. Het was de derde keer.

De harpoenier ging niet naar zee, maar naar huis. Daar haalde hij de schedel tevoorschijn van een oude dolfijn, die hij bewaard had, al was dat dier lang niet zo groot en zo snel als de gezochte dolfijn. Vervolgens zeilde hij de baai uit, ging voor anker en wachtte zonder iets te doen. Bij de bloedrode zonsondergang voer hij terug en meldde zich bij het paleis.

Behoedzaam naderde hij de troon van walviskaak en overhandigde de koning de schedel.

De koning van de landrotten nam de dolfijnenschedel aan en bekeek hem van alle kanten.

Plotseling deed de tolk een stap naar voren en maakte een opmerking in de taal van de landrotten.

De blik van de koning werd donker. Hij gooide de schedel op de grond en riep: ‘Je maakt je schuldig aan de zwaarste van alle misdaden: majesteitsschennis!’

Al voor de tolk de uitroep vertaalde, had de harpoenier hem begrepen. Hij stond aan de vloer genageld van angst. Toch zag hij dat de snelle dolfijn in de zee meer majesteit bezat dan de koning van de landrotten in het paleis dat hij met geweld veroverd had.

De harpoenier werd ter dood veroordeeld en in afwachting van zijn executie opgesloten in de kerker.

Na zeven dagen vertelde de cipier aan de harpoenier dat de snelle dolfijn eindelijk gevangen was en geslacht. De staartvin was aan de koning overhandigd als trofee.

De harpoenier treurde om alle dolfijnen die hij in zijn leven had gedood.

De volgende ochtend brachten soldaten van de koning hem naar de rotsen, waar ze hem in een jute zak stopten, die ze stevig dichtbonden. De harpoenier snakte naar lucht bij de gedachte dat hij van de rotsen gegooid zou worden, waarna de zee zich voor altijd boven hem zou sluiten. Hij hoopte dat de soldaten van de koning ontzag zouden hebben voor zijn vakmanschap en zouden weigeren hem te verdrinken. Als de landrotten nog verstandiger waren, gooiden ze hun eigen koning van de rotsen.

Plotseling werd de zak opengemaakt en de harpoenier moest eruit komen. De koning stak zijn hand op en zei: ‘Zeerover, spreek een laatste woord!’

De harpoenier vermoedde dat hij genade zou krijgen als hij op zijn knieën viel en schuld bekende. Maar hij bleef staan en riep: ‘Leve de dolfijn!’

De ogen van de koning versmalden zich tot spleetjes en hij gaf de soldaten een teken dat ze hun werk moesten doen.

Opgesloten in de donkere zak bereidde de harpoenier zich voor op de dood. Stukje voor stukje schoof hij op in de richting van de afgrond.

Plotseling was er geen vaste grond meer onder hem. Hij zweefde. De ruwe jute zak veranderde in de gladde huid van een dolfijn, de armen van de harpoenier veranderden in vinnen en zijn hoofd werd een bolle kop met een spitse snuit. Met een machtige plons dook hij de zee in. Lachend sprong hij uit het water op, liet de koning en zijn landrotten verbijsterd achter en verdween in zee, sneller dan het snelste oorlogsschip.

 

1996