Het zien van haar gezicht bracht Daniël een ogenblik uit zijn balans. Hij haalde diep adem, stond op van zijn bureau en wees naar de nieuwe stoelen aan de andere kant van de directiekamer. ‘Ga zitten.’
Waarschijnlijk was ze voor het eerst in het gerenoveerde huis. Na de door Cremonese en Farinacci begeleide metamorfose deed het gebouw niet onder voor een nieuw; het was zelfs meer, doordat de voortreffelijke akoestiek en de geur van theater ondanks het breken, timmeren en lakken behouden waren gebleven. Wel had het Italiaanse team afgerekend met de Hollandse oudbakkenheid: kunststof, glas en spiegels hadden alles wat bruin, troebel en beschadigd was vervangen. De nieuwe huisstijl culmineerde in een bewegwijzering met lichtgevende kleuren, die niet voor niets met de Raymond Loewy Award was bekroond. Was Jacqueline de vuurrode pijlen gevolgd, dan had ze de snelste route gelopen van de portiersloge naar de kamer van de intendant op de hoogste verdieping.
‘Koffie?’
Ze knikte.
‘Espresso, of Hollandse?’
‘Hollandse.’
Daniël liep terug naar zijn bureau en drukte op de knop. ‘Claudia, één koffie. Gewone.’ De secretaresse, de meubels en de verlichting van Campigli waren nieuw voor Jacqueline, maar ze leek te veel in zichzelf verdiept om voor al die dingen oog te hebben.
‘Wat wou je met me bespreken?’
‘Je tijd is natuurlijk kostbaar, net als vroeger. Ik zal daarom maar meteen met de deur in huis vallen. Ik wil een nieuwe rol.’
‘Een nieuwe rol…’
‘Ik wil weer aan het werk, Daan. Op mijn niveau. Wat moet ik anders doen? Ik kan enkel zingen. Zonder zijn antwoord af te wachten haalde Jacqueline een plastic map uit haar tas en legde die voor hem op tafel.
Met tegenzin sloeg Daniël de map open. Een grote kleurenfoto van een jaar of vier geleden; fotokopieën van een getypt curriculum vitae en een lange repertoirelijst; het telefoonnummer, dat hij uit zijn hoofd kende. Het jaartal achter Carmen bevestigde wat hij zich herinnerde: tien jaar geleden had hij haar binnengehaald als een persoonlijke ontdekking. Meteen was ze vaste soliste geworden. Zonder een spoor van valse routine en met een passie voor opera. Hoe vaak had ze hem niet verteld dat ze verslaafd was aan alles wat bij een voorstelling hoorde: de gedaanteverwisseling in de kleedkamer, de onrust tijdens het orkestrale voorspel, het wachten tussen de coulissen, met knikkende knieën en een klemmend gevoel in de borst, de spanning tijdens het aftellen van de inspiciënt, de triomfantelijke opkomst en de overwinning op de angst, het uitzingen boven honderd instrumenten, het binnendringen in de oren en het gemoed van het publiek. Sterven op het toneel door het mes van Don José was voor haar het hoogste genot. Hij schraapte zijn keel. ‘Ik kan me wel in je verplaatsen. Maar het komende seizoen is volledig bezet.’
‘En verder?’
‘Het seizoen daarna brengen we Salome.’
‘Veel te hoog voor mij: dat is een sopraanpartij.’
‘De page is nog niet bezet.’
‘In godsnaam, Daan… Ik wil verdergaan waar ik geëindigd ben. Geen bijrol. Mijn stem is absoluut niet minder geworden.’ Jacqueline scheurde het suikerzakje en de melkverpakking met het nieuwe beeldmerk open, liet de helderwitte inhoud in de koffie glijden en begon te roeren.
‘Je had inderdaad een prachtige staat van dienst opgebouwd,’ zei hij met een blik op haar repertoirelijst. ‘Carmen, Fricka, Dalila…’
Ze knikte.
De telefoon op het bureau snerpte als de zoemer in een tandartswachtkamer. Daniël stond op, legde de map op zijn bureau, ging zitten en pakte de hoorn. ‘Ja. Ik wacht. – Herr Doktor! Gut, dass Sie heute noch anrufen. Es gibt leider noch eine ungelöste Frage…’
Sulzbach-Rosenberg begon aan een college over het verantwoord transport van decors en kostuums. Daniël onderdrukte zijn neiging de Doktor te onderbreken, met een opmerking in een al te Nederlandsgekleurd Duits. ‘Ik zal je vertellen wat het is met jou!’ had Jacqueline in een van de heftigste ruzies geroepen. ‘Jouw Duitse vocabulaire is uitgebreid genoeg, net als je Engelse, Franse, Italiaanse en noem maar op, maar jouw uitspraak deugt niet: jouw taal is een beambtentaal, want jij hebt geen gevoel voor het aflezen van de levende taal van iemands lippen!’ Hij had zijn schouders opgehaald. Ook met de slechtste uitspraak kon je veel bereiken en het beste voorbeeld was balletmeester Polyansky: ‘Maisjes als je fallt, alltait iets fan maken!’ Een uur later had ze hem ook verweten dat hij zijn directiebureau steeds vaker verwisselde voor de directielessenaar: dirigeren was meer, had ze gezegd, dan foutloos de maat slaan. Een platitude. Langzaam schoof hij zijn linkerhand uit zijn manchet en keek op zijn horloge. De coproductie met het rijke Beierse huis kon alleen lukken als hij geduld had en de referaten van de Doktor uitzat. Hij pakte een ballpoint en liet de stift ritmisch in- en uitklikken om de aandacht te trekken. Maar Jacqueline bleef voor zich uit kijken. ‘Na, klar: da haben Sie völlig recht. Und was schlagen Sie jetzt vor?’
Maar zover was dr. Sulzbach-Rosenberg nog niet. Daniël staarde naar de foto op zijn bureau. Wat hij in haar zag, had ze wel eens gevraagd. Wat hij in haar hoorde, had ze beter kunnen vragen. De stem, de donkere stem. Ze kon die laten dalen tot onnatuurlijk tenorale diepten, als ze hem onrustig wilde maken. Dit telefoontje moest niet te lang meer duren. En het gesprek erna ook niet. Vroeger was een weekend te kort geweest. Hij had haar meegenomen naar Italië, waar ze in een bij de onkosten opgevoerde Alfa de werkbezoeken hadden afgelegd: de Scala in Milaan, Verona, Bologna, en om bij te komen Venetië in het naseizoen, zonder de busladingen zwetende toeristen. Onuitputtelijk was hij geweest in het verzinnen van koosnamen: Sjaak, alsof ze een vriend was met een tenor in plaats van een vriendin met een alt; Jacky, met een onuitgesproken bijgedachte aan een presidentsvrouw in een open auto; ook een keer Zarah, maar de vergelijking met de ster van Madame scandaleuse zinde haar niet: uit wraak had ze hem tot in de hotelkamer achtervolgd met de meezinger Wat heb je gedaan, Daan, wat heb je gedááán? De voorstelling werd vervolgd in dit theater. In dit broeinest van de roddel had het toch nog lang geduurd voor anderen erachter waren gekomen dat de intendant meer dan muzikale belangstelling had voor een van zijn solisten. Hij zag Jacqueline kijken naar de ingelijste affiches aan de muur. Bayreuth: Tristan und Isolde; La forza del destino in la Scala; Metropolitan Opera House: Salome; Covent Garden – dat was de laatste reis geweest; tussen de bedrijven door had zij in Londen de Tweede van Mahler gezongen. Het was mooi geweest: bij O Röschen rot! Der Mensch liegt in grösster Not! Der Mensch liegt in grösster Pein! hadden sommigen om hem heen het te kwaad gekregen.
Dr. Sulzbach-Rosenberg was klaar.
‘Een ogenblik nog,’ zei Daniël, nadat hij de hoorn had neergelegd.
‘Ja.’
‘Zo gaat het hier de hele dag,’ voegde hij eraan toe. ‘Het is moeilijk om ongestoord een gedachtengang af te maken.’ Hij begon de punten te noteren voor een schriftelijke bevestiging naar Beieren.
De eerste middag in deze kamer, jaren geleden, had de secretaresse iedereen weggewerkt die hem kwam storen in zijn gesprek met de veelbelovende soliste. Op die middag waren andere middagen gevolgd, nachten, weekends met snelle autoritten en ten slotte de reis naar Italië. Hij had Jacqueline rol na rol toegeschoven, wat niet betekende dat ze die niet volkomen verdiende. Daniël legde de ballpoint neer, stond op van zijn bureau en ging bij haar zitten. ‘Sorry voor de onderbreking. We nemen de draad weer op. Een productie die ik terug laat komen is Hänsel und Gretel. Als heks was je toen een laaiend succes.’
Ze knikte.
‘Hokus pokus… bonus jocus…’ citeerde hij uit de scène bij de kooi. ‘Malus locus! Hóóókus pókusss…’ De laatste jaren had hij veel repetities van gastregisseurs bijgewoond, met de gedachte ooit zelf te regisseren. ‘Kopf vorgebeugt, ‘s ist kinderleicht!’ ging hij door. Het imitatievuur in de laatste enscènering was suggestief geweest…
Jacqueline had haar hoofd afgewend.
‘Geef je ook les?’ vroeg hij.
‘Wie zou er van mij les willen hebben?’
Weer ging de telefoon.
‘Zing je de laatste tijd oratoria?’ vroeg hij onder het opstaan. ‘Liederen? Recitals? Mahler Twee?’
Jacqueline schudde haar hoofd. ‘Opera is wat ik wil. Theater. Decors. Kostuums. Grime. Grime doet wonderen.’
Daniël ging zitten en nam de hoorn op. ‘Ja. Heb ik geen tijd voor nu. Zeg maar dat ik terugbel.’
Jacqueline begon net als vroeger over haar obsessie: de messteek van Don José en alles wat daaraan voorafging.
Aan zijn bureau gezeten keek Daniël naar haar foto. Hij nam de zwarte viltstift uit het pennenbakje van transparant gelakt aluminium en trok er langzaam de dop af.
‘En dan de triomfantelijke opkomst –’ Haar monoloog stokte.
Daniël hield zijn adem in; hij zag hoe zijn wit geworden vingertoppen de stift als een nijptang vastklemden. Van ver, voortdurend stijgend, naderde het geluid van een drietonige hoorn. Ze hadden haast, ze moesten iemand halen. Van de andere kant kwam een tweetonig signaal. Dan waren er ergens twee op elkaar geknald. Trots was hij geweest op de open Alfa Spider, het model met het groene klavertjevier. Ze had die auto eerst geen blik gegund – begreep hij dan niet dat ze er privé een punt achter wilde zetten? – maar de verleiding was te groot geworden. Ze had besloten zich voor één middag te verzoenen; daarna zou ze wel verder zien. Maar de kap wilde ze dicht, als bescherming tegen nieuwsgierige blikken. Achterovergedrukt worden in de leren stoelen was een sensatie, had ze gezegd, zeker als je zelf het gaspedaal niet intrapte. Na gewonnen starts bij alle groene lichten waren ze achter de gekromde motorkap de stad uitgeraasd. Op de bochtige dijk hadden ze de een na de ander ingehaald, tot bij… Hoe heette die molen? Hij was aan de hitte ontkomen, maar de kap zat vast en het rechterportier was niet meer opengegaan. Als door een wonder waren haar stembanden nog intact geweest; ook de latere ingrepen hadden er niets aan afgedaan. Het in toonhoogte gedaalde signaal was in een verre straat verdwenen. Daniël ontspande zijn hand; de stift viel op het bureau.
‘Je laat Hänsel und Gretel dus terugkomen,’ zei Jacqueline. ‘Als heks zou ik beter zijn dan ooit.’
Daniël keek naar haar gezicht, de blinde schoolkaart vol landen verschillend van kleur, door horden botte scholieren aangestaard en aangetikt met een stok. ‘Begrijp me goed,’ zei hij, ‘ik heb niks beloofd.’
Hij zag hoe ze werktuiglijk haar koffiekopje pakte, te laat merkte dat het leeg was en probeerde de gezichtsuitdrukking aan te nemen van iemand die het bodempje met de suikerresten savoureert.
‘Vergeet niet dat het een sprookjesopera is,’ zei hij afgemeten. ‘Er komen kinderen naar kijken.’
Jacqueline zette het kopje neer, bracht een hand naar haar mond en liet een onderdrukte kuch horen. ‘Je gaat de Puritani brengen,’ zei ze met schorheid in haar stem.
‘Ja.’
‘De weduwe van Karel I wil ik doen, desnoods; de rol is niet groot, maar zeker niet onbelangrijk…’
Treuzelend nam Daniël de zwarte stift weer op. Traag draaide hij het voorwerp tussen zijn vingers.
‘En Parsifal komt terug, als ik goed ben ingelicht,’ zei Jacqueline toonloos, na een lange stilte.
Daniël knikte.
‘Het derde bloemenmeisje is een alt…’
Hij zweeg. De stift zweefde boven de foto.
Ze kuchte. ‘Eén handtekening met die pen is voor mij genoeg.’
De punt van de viltstift landde op de bovenlip. Piepende haaltjes trokken een zwarte knevel.
Eerder gepubliceerd in de verhalenbundel Enkel zingen, De Bezige Bij, Amsterdam, 1993.